08-02-14 08:55 uur - Bron: Het Parool "Topsporters willen het lot tarten, maar dat laat zich niet tarten"
Ik vind er niet zo veel aan. Ik zal wel naar het schaatsen en ijshockey kijken, maar als er wintersport op tv is, is dat ding voor mij zoiets als een lamp: hij staat aan, niet te luid, en ik kijk alleen als Nederland iets kan winnen of er ongelukken gebeuren.
Iemand heeft vier jaar negen uur per dag getraind voor die ene rit en valt. Iemand springt van de hoge schans en breekt een been. Iemand bobsleet en die bob wordt ineens een tollende kogel.
Zie ik allemaal graag. Is dat mijn sadistische inslag?
Nee. Ik wil eigenlijk dat alles altijd lukt. Iedereen een kanjer. Maar tegelijkertijd bestrijd ik de kampioen.
Ik wil hem of haar zeggen: wat heb je aan al dat geoefen voor een paar tienden van een seconde? Wil je echt dat kitscherige stukje goud? Verrijken al die uren van inspanning werkelijk je leven? Denk je echt dat je je lot kunt beheersen door je zo uit te putten? Vooral dat laatste boeit mij.
Ik eet, drink, rook en bega vele zondes en ik weet dat ik door allerlei ongeluk kan worden getroffen.
Topsporters daarentegen willen hun lot beheersen. Ze willen de tragiek van het leven uitsluiten. Ze oefenen om het lot te tarten. Ze moeten de besten zijn en als ze dat niet zijn, is hun leven mislukt.
Het lot laat zich overigens niet tarten.
Wat sporters van zichzelf eisen, eist de maatschappij steeds vaker van ons boerenlullen.
Men eist van mij bijna dezelfde discipline, want anders verlies ik mijn rechten. Hoe meer ik me conformeer, des te beter het met mij gaat. Ik moet gezond eten, veel bewegen, geen zout of suiker gebruiken, niet roken, niet drinken, op tijd mijn belasting betalen, et cetera, et cetera. Er komen steeds meer regels, steeds meer zinnen met het woord moet erin, om alles zo beheersbaar mogelijk te maken.
Maar in het leven krijg je vaker slecht dan goed nieuws. Je kunt meer niet dan wel. Je speelt constant tegen je lot en daar verlies je meestal van.
Dat realiseer ik me als ik mensen zie falen, vallen en breken.
De verliezers zijn wij, de grote meerderheid. De winnaar is voor ons onbereikbaar.
Zijn medaille bedekt zijn tragiek: het lot loert op hem. Eens valt hij. Dan is hij weer onder ons.
(Door: Theodor Holman)